Gooise vrije boeren delven het onderspit
’s-Graveland ligt midden in Het Gooi, de noordelijke uitloper van de Utrechtse Heuvelrug. Aan het einde van de 13e eeuw heeft graaf Floris V het gebruiksrecht van de onontgonnen Gooise gronden aan de vrije boeren in deze landstreek gegeven. Deze vrije boeren, in het Het Gooi erfgooiers genaamd, hadden zich georganiseerd in een marke waarin ze onderling afspraken hoe de gezamenlijke gronden te gebruiken. Daarnaast bleef het gebied waar ’s-Graveland ligt door de graven van Holland in gebruik als jachtgebied.
Alhoewel het gezamenlijk gebruiksrecht bij de erfgooiers lag, was de staat formeel eigenaar van deze gronden. In 1625 gaven de Staten van Holland en West-Friesland een octrooi (het alleenrecht) aan Jan Ingel, rentmeester van de heerlijkheid Ankeveen, en zes invloedrijke Amsterdammers om een stuk grond van 550 hectare in Het Gooi te ontginnen. De Staten hadden, niet tegenstaande wat was vastgelegd in het regelement, hier niet vooraf de instemming van de erfgooiers voor gevraagd. Dit resulteerde in een conflict waarna de erfgooiers de ontginningswerkzaamheden vervolgens jarenlang saboteerden. Uiteindelijk stuurden de Staten soldaten naar het gebied om de erfgooiers te dwingen akkoord te gaan. Pas in 1634 komt men tot overeenstemming en konden de ontginningswerkzaamheden worden afgerond.
Verloting van 27 identieke langwerpige kavels
Het ontgonnen concessiegebied ligt op de overgang van laagveen in het westen naar zandgronden in het oosten. Hier werd een rechthoekige polder aangelegd van 1,3 bij 4 kilometer. Aan de oostgrens werd een scheidingswal tegen zandverstuivingen vanuit Het Gooi opgeworpen, en langs de westgrens werd ten behoeve van de afwatering en de afvoer van zand een vaart gegraven, de ’s-Gravelandsche vaart. Deze vaart vormde ook de verbindingsroute met Amsterdam en Hilversum.
Na de ontginning werd het gebied opgedeeld in 27 identieke, langgerekte rechthoekige kavels omgeven door sloten. Deze kavels werden in 1634 verloot onder de zes overgebleven participanten in de ontginning, de hoofdingelanden. Elk van hen kreeg een aaneengesloten gebied van 2,5 kavels aan de noordkant van ‘s-Graveland (het Noordereinde) en van 2 kavels aan het Zuidereinde.
Ook vormden de hoofdingelanden het bestuur van de nieuw gevormde polder, het college van hoofdingelanden. Dit college droeg kandidaten voor de functies van schout, schepen, dijkgraaf en diverse ander functies zoals de vroedvrouw voor. Ook stelde het college in 1644 de eerste schipper aan voor de regelmatige trekschuitdienst over de ’s-Gravelandsche vaart naar Amsterdam. In 1648 besluit dit college een schoolgebouw te laten bouwen en een schoolmeester aan te stellen, en in 1657 besluiten ze tot de bouw van de tegenwoordig nog bestaande Hervormde kerk. Het bestuur van de ’s-Gravelandsche polder bleef in deze vorm gehandhaafd tot 1795.
Aaneengesloten gebied met Buitenplaatsen
In eerste instantie werden er na de ontginning boerderijen op de kavels gebouwd, zoals de nog steeds bestaande boerderijen Stofbergen en ’t Huys Brambergen. Bij deze laatste boerderij werd ook direct een herenkamer gebouwd waar de eigenaar en zijn familie tijdens de zomermaanden verbleven. Echter, uit het feit dat op sommige kavels het zand aan de oostzijde niet is afgegraven en uit de landschappelijke inrichting van de polder van met bomen beplante wegen en sloten, blijkt dat creëren van lustoorden van begin af aan belangrijker was dan de agrarische functie van de gronden. Veel van de oorspronkelijke regelmatige verkavelingsstructuur is tegenwoordig nog goed zichtbaar in s’-Graveland.
Pas toen aan het einde van de zeventiende-eeuw steeds meer rijke Amsterdamse kooplieden hun verworven rijkdom wilden uiten, kreeg ’s-Graveland het buitenplaatsenkarakter zoals het dat ook nu nog heeft. Kavels werden samengevoegd en in veel gevallen werd op de kop van de landgoederen, langs de ’s-Gravelandsche vaart, een imposant landhuis gebouwd. Deze buitenplaatsen werden versierd met theekoepels, duiventorens, sierhekken, parken, siertuinen, oranjeries, slangenmuren, ijskelders, en veel ander moois.
De wasmachine van Amsterdam
Aan de westkant van ‘s-Graveland, op een lange smalle strook tussen de ’s-Gravelandsche vaart en de doorgaande weg (Noordereinde en Zuidereinde) lagen de dienstwoningen. De meeste eigenaren van de buitenplaatsen woonden alleen in de zomer in ’s-Graveland, en vertokken in de winter naar hun herenhuizen in de stad. Om wat bij te verdienen, en daarmee een buffer op te bouwen voor de wintermaanden wanneer er weinig werk was, zetten de vrouwen in de zomermaanden een wasserij-industrie op.
Vanwege het schone water in ’s-Graveland en de goede verbinding over de ’s-Gravelandsche vaart, gaven de buitenplaatseigenaren later ook s’-winter hun vuile was vanuit Amsterdam mee met de schipper. Hierdoor ontstond een bloeiende industrie in ’s-Graveland waarbij de was werd gedaan voor een groot aantal Amsterdamse opdrachtgevers. In eerste instantie werd de was met de hand gedaan, zwaar werk onder slechte omstandigheden. Er was echter weinig ander werk te vinden in de Vechtstreek en in 1889 waren er wel 27 kleerblekerijen in ’s-Graveland. Later werden stoommachines in gebruik genomen. Tegenwoordig is hiervan nog maar één wasserij over, de in 1927 opgerichte wasserij ‘De Gooise Vaart’. Wel staat langs de ’s-Gravelandsche vaart nog het gebouw van de stoomwasserij ‘Gooi en Eemland’, een industrieel monument uit 1870.
Landschap & Natuur
’s-Graveland is bijna volledig bedekt met buitenplaatsen. Hierdoor heeft het een typisch coulisselandschap waarbij de openheid van de graslanden wordt afgewisseld met de beslotenheid van de parkenbossen. In deze bossen bevinden zich tientallen imposante monumentale bomen. De dwarssloten en bomenrijen benadrukken de oorspronkelijke rechthoekige verkaveling van de polder. Aan de oostkant vormen de Oude Meentweg en de Corverslaan de overgang naar de hogergelegen zandgronden van Het Gooi, met de bossen Corversbos en Spanderswoud. De meeste van de in totaal 505 hectare aan landgoederen zijn tegenwoordig eigendom van Natuurmonumenten. Aan de westkant van ’s-Gravelandsche vaart bevinden zich de Kortenhoefse Plassen.